Volgens de Jeugdwet zijn gemeenten verplicht om binnen hun grenzen een gezond opvoedklimaat te waarborgen. Kinderen hebben daarnaast volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind recht op verzorging door hun eigen ouders, zolang dat kan. Maar wat als het misgaat? Als ouders hun opvoedtaak zonder hulp niet aankunnen en de veiligheid van het kind in gevaar komt. Dan kan plaatsing in een ouder-/moederkindhuis* noodzakelijk zijn. Soms wordt dit door een rechter opgelegd bij een ondertoezichtstelling.
De vraag naar plekken in moederkindhuizen verschilt sterk per gemeente. In ongeveer 150 gemeenten is nauwelijks vraag naar zo’n voorziening, maar elders kan die oplopen tot 45 plekken. Van de 342 Nederlandse gemeenten hebben er 269 zelf geen voorziening voor moeder en kind waar 24/7 toezicht en begeleiding aanwezig is. De 73 gemeenten die dat wel hebben, bieden variërend van een handjevol plekken tot maximaal 65. Dit creëert een probleem: er is een discrepantie tussen vraag en aanbod. Zoals aangegeven in onderstaande warmtekaart, sommige gemeenten komen tot wel 20 plekken tekort (donkerrood), terwijl andere met een overschot van 40 zitten (donkergroen).
……
…..
Dit betekent dat moeders** en hun kinderen vaak moeten verhuizen naar een andere gemeente, op zoek naar de juiste zorg. Gemeenten komen daarbij voor een logistieke en administratieve uitdaging te staan: zorgverleners zijn vaak niet gecontracteerd, wat maatwerkafspraken vereist met externe aanbieders. Niet zelden zorgt een gebrek aan afstemming voor een wirwar aan bureaucratie en brengt daardoor ook de betrokken gezinnen in een onzekere situatie.
Sommige gemeenten lijken het goed voor elkaar te hebben. In Amsterdam bijvoorbeeld, zijn er 20 plekken nodig maar er is desondanks een overschot van 40 plekken doordat er vijf organisaties samen zo’n 60 plekken aanbieden in deze gemeente. Rotterdam daarentegen heeft 45 plekken nodig, maar beschikt “slechts” over 40. Een tekort dus.
Een overschot klinkt misschien inefficiënt, maar in crisissituaties is het van groot belang. Een open plek kan dan het verschil maken, omdat snel handelen kan voorkomen dat een kind uit huis wordt geplaatst. Gemeenten met een tekort aan plekken kunnen samenwerken, zoals in het Rijk van Nijmegen gebeurt, waar gemeenten samen moeder-kindzorg inkopen. Zo wordt een tekort in de ene gemeente gecompenseerd door een overschot in een andere.
Volgens een recente quickscan zijn er in Nederland zo’n 775 moeder-kindhuisplekken, verdeeld over 94 voorzieningen. Dat lijkt veel, maar volgens schattingen gebaseerd op CBS-cijfers en jeugdzorgdata zouden er eigenlijk 1050 plekken moeten zijn. Dat betekent een landelijk tekort van ongeveer 275 plekken.
Dit structurele tekort zorgt ervoor dat het vinden van een plek in een crisissituatie ingewikkeld is, zelfs voor gemeenten die zelf over een moederkindhuis beschikken. Dit probleem wordt versterkt door een wrang mechanisme in het zorgsysteem: een overschot aan plekken kan de bezettingsgraad zo laag maken dat instellingen financieel kwetsbaar worden. Hierdoor lijkt het tekort aan plekken op paradoxale wijze nodig voor het voortbestaan van de voorzieningen.
En zo draait er een moederkind-carrousel door Nederland. Mogelijk wel honderden moeders die met hun kinderen verhuizen elk jaar, op zoek naar de intensieve zorg die hun gezin bijeen moet houden. Hun reis gaat soms naar de buurgemeente, maar soms ook helemaal naar de andere kant van het land.
* “moederkindhuis” kan ook gelezen worden als “ouderkindhuis” | **moeder kan ook gelezen worden als “vader” of “ouders” | alle getallen zijn globale inschattingen gebaseerd op informatie binnen het publieke domein